Over mij
- Helena -

Even kennismaken:
Helena (*1955) geboren en opgegroeid in Mechelen woonde na de middelbareschooltijd meerdere jaren in Amsterdam. Daar had ze diverse baantjes en bezocht de sociale academie. Tijdens een jaar van rondreizen kwam ze in 1983 in Zwitserland terecht waar ze nog steeds woont.
Samen met haar man woont ze in Niederönz, een dorp in de buurt van Bern.
Ze heeft twee volwassen dochters en is oma.
Het schrijven van verhalen en gedichten is van jongs af aan haar grote passie. Op de lagere school was haar favoriete les al het schrijven van opstellen.
Het maken van gedichtjes voor Kerstmis, verjaardagen en andere feesten behoort tot haar leven. Net als het schrijven van verhalen.
In haar boeken en haar gedichten komt de liefde voor haar geboortestreek tot uiting.
In al die jaren in Zwitserland is ze het Limburgs niet verleerd. Het komt nog steeds tevoorschijn in de manier waarop ze schrijft en dicht. Je ontmoet germanismen en limburgismen. Ze is een grote fan van Limburgse woorden zoals sjravele, foetele, batteraaf, oamizeek. Je vindt ze hier en daar in haar gedichten, die vaak in het Limburgs zijn, of ook in een mengsel van Nederlands en Limburgs. Niet voor niets heeft haar website deze naam gekregen – Helena met een zachte G.
Helena persoonlijk:
Ik heb altijd al ervaringen en gevoelens verwerkt in mijn gedichten en verhalen. Vooral ook in het Duits, omdat ik al sinds 1983 in Zwitserland woon. In 2005 verscheen mijn eerste boek in het Duits: Drei Kirschen für Gemma.
Na het overlijden van mijn vader eind 2021 ben ik begonnen met het schrijven van gedichten in het Nederlands (en in het Limburgs) en al gauw werden het ook verhalen. Mijn vader heeft mij als het ware op weg gestuurd en daar ben ik heel dankbaar voor. Zo ontstond mijn eerste Nederlandse boek De Groene Deur. Een verhaal dat heel nauw verweven is met het leven van mijn vader. Ik heb ervaringen van mijzelf en mijn dochters genomen en er een vleugje magie aan toegevoegd.
Na dit boek schreef ik gewoon door. En zo is nu een vierdelige serie boeken ontstaan over vrouwen die in Zuid-Limburg wonen. Vrouwen die in het hele gewone leven van alledag hun intuîtie volgen en daarin de magie ervaren.
​
Lily van De Groene Deur - de zomervrouw,
Carolien van Het Rode Bakhuis - de herfstvrouw,
Fleur van De Blauwe Vogel - de wintervrouw
en Laura van De Gele Woonwagen - de lentevrouw...
... zijn vriendinnnen geworden.
Ze wonen in mijn hart en ik ben blij dat ik deze verhalen mocht schrijven.
​
Ver zunt wie alle angere
Gáns gewoon, mèh kiek
Ver zunt allemaol gewoon
En tóch allemaol uniek...
​
Mensen uit Mechelen zullen wel merken dat ik tijdens het schrijven in gedachten door mijn geboortedorp loop.
Ik wens jullie veel plezier met het lezen van mijn verhalen en gedichten. Zoals ik veel vreugde beleef aan het schrijven ervan.
En natuurlijk schrijf ik gewoon door...
​
​
​
En hier volgt een korter verhaal dat ik geschreven heb nadat mijn vierdelige serie klaar was:
​
ONDERWEG MET MEVROUW ROZEBOTTEL
Een wonderbaarlijk verhaal in vier delen.
Deel een: EEN MUIS IN DE BUS
“Hallo Sjaak.”
“Ja, maar! Hallo! Ik dacht al… waar blijft ze nou? Welkom, welkom, mevrouw Rozebottel. Gaat het? Heeft u hulp nodig?”
“Welnee, alles prima,” zegt de bont geklede vrouw die net de treden van de bus omhoog gestapt is en een rieten mand aan haar arm heeft. Ze houdt haar OV-chipkaart tegen de kaartlezer, hijgt een beetje en zegt: “Ik heb mij wat moeten haasten, want ik merkte vrij laat dat ik vandaag nodig was.”
De chauffeur knikt goedig. “Nu bent u er, en dat is wat telt.”
Mevrouw Rozebottel glimlacht: “En? Sjaak? Hoeveel zijn het er vandaag?”
De buschauffeur werpt een blik in de achteruitkijkspiegel. “Twee grote en twee kleine mensen. Ze zitten tamelijk dicht bij elkaar, dus dat komt goed uit. En allemaal bij dezelfde bushalte ingestapt.”
“Prima,” zegt mevrouw Rozebottel en geeft de chauffeur een knipoog, waarop deze een duim omhoogsteekt. “Prima,” herhaalt ze nog eens.
°°°°°
“Is hier nog een plaatsje vrij?”
Zonder een antwoord af te wachten, zinkt mevrouw Rozebottel op de lege plek naast het raam. “Ach, wat is het toch altijd gezellig in zo’n bus. Er is toch niets zo verrassend als een busreis waarin je allerlei nieuwe mensen ontmoet en de leukste gesprekken kunt hebben.”
Al pratende neemt ze de rieten mand op haar schoot en zucht tevreden. Ze zit tegenover een jongen en een meisje die dicht tegen elkaar aan zitten en beiden jeans dragen. Ze zijn in een warme jas gehuld, hebben elk een sjaal om de hals gewikkeld en een wollen muts op hun hoofd. De jongen geeft het meisje een por met zijn ellenboog en werpt een schuine blik op de vrouw tegenover hen. Hij trekt een wenkbrauw omhoog en om zijn mond ligt een scheve glimlach.
“Pssssst!” fluistert het meisje heftig.
“Ik zeg toch niks…” moppert de jongen en gaat rechtop zitten. “Goedendag,” zegt hij beleefd en trekt met een zwierig gebaar de muts van zijn hoofd. “Hoe gaat het met u?” Triomfantelijk kijkt hij opzij naar het meisje, dat nu op haar beurt een wenkbrauw omhoogtrekt en met haar hoofd schudt.
“Met mij gaat het heel goed, dankjewel. Aardig van jou om dat te vragen, Jasper.” Mevrouw Rozebottel voelt aan haar lichtgroene vilten hoedje waarop een krans van rode roosjes ligt en lacht ondeugend. Om haar heldere blauwe ogen verschijnen talloze fijne rimpeltjes en de roze blosjes op haar wangen verdiepen zich en glimlachen mee.
“Hoe kent u mijn naam?” vraagt de jongen verbouwereerd en bekijkt de vrouw tegenover hem eens goed van top tot teen. Van het hoedje dat gevaarlijk scheef op het hoofd met de rode haren zit, de lange violette jas waaronder nog net een lichtgele jurk tevoorschijn komt, tot en met de turquoise schoenen met het hakje en het paarse strikje op de wreef.
“Och…” zegt mevrouw Rozebottel, maakt een vaag gebaar met haar linkerhand en bekijkt haar handen met de lichtgroen gelakte vingernagels.
Even is het stil en dan vraagt ze: “Willen jullie een dropje? Of misschien een van mijn zelfgemaakte rozebottelsnoepjes?”
Ze klapt het deksel van de rieten mand omhoog en haalt er een blikje uit. Ze tikt even op het zilverglanzende doosje, opent het en houdt het uitnodigend voor de twee kinderen.
“Jij? Jasper? Of jij misschien, Jasmijn?”
Aangezien de kinderen eerst elkaar twijfelend aankijken, dan de vrouw en dan weer elkaar, blijft het stil.
“Ze weet mijn naam ook,” fluistert het meisje dat Jasmijn heet een tikje angstig. Dan zegt ze langzaam maar kordaat: “Wij nemen niks van vreemde mensen.”
“Maar ze kent ons blijkbaar,” zegt de jongen die Jasper heet zachtjes achter zijn hand. De snoepjes zien er verlokkelijk uit en hij houdt erg van zoetigheid.
“Ik ken u niet,” zegt Jasmijn en trekt een ernstig gezicht. “Hoe heet u?”
Mevrouw Rozebottel neemt het zilverglanzende doosje in de linkerhand en strekt haar rechterhand uit.
“Rozebottel… Roosje Rozebottel… zeg maar Roosje. Of Rozemarijn. Zo ben ik gedoopt. Maar dat is zo’n lange naam. Rozemarijn. Een beetje te deftig, nietwaar?”
De kinderen zwijgen.
“Ik vind Rozemarijn een fantastische naam,” laat een oudere dame aan de andere kant van het gangpad zich onverwacht horen. Ze heeft een grijze dot waar een blauw lint omheen gebonden is en draagt een wollen donkerblauwe jas met een witte kanten kraag. “Pardon, dat ik mij zomaar in het gesprek meng, maar dat moet ik toch echt even kwijt.” Half onder de bank waar zij zit, komt nu een hond tevoorschijn. Hij laat een korte blaf horen en de dame streelt over zijn rug. “Ja, hoor,” zegt ze. “Je bent een lieverd. Ga maar weer liggen.” Ze kijkt uit het raam en dan in het rond. “Dat is Felix. Mijn hond heet Felix en hij houdt niet zo zeer van busreizen. Maar ja, een mens wil toch wel eens ertussenuit, nietwaar. Ik ben overigens Frederieke en als ik had mogen kiezen, had ik liever Rozemarijn geheten. Veel leuker dan Frederieke.”
“Mijn oma heette zo,” zegt onverwacht de man in het grijze kostuum met de zwart-wit gestreepte stropdas die tegenover de dame zit. Hij heeft een laptop op zijn schoot en leek daar geconcentreerd op te typen. “Mijn oma heette Frederieke en ze was een heel lieve vrouw, dus…” Afwachtend kijkt hij om zich heen.
Wanneer niemand iets zegt, maakt hij zijn stropdas losser en hoest een tikje verlegen. “Is niet zo belangrijk,” mompelt hij zachtjes en typt verder.
Even is het stil. Alleen de hond laat een snurkend geluid horen.
“Ik vind dat u een leuke achternaam heeft. Ik noem u mevrouw Rozebottel,” vindt Jasmijn. Ze schudt de nog steeds uitgestrekte hand van de vrouw tegenover haar, terwijl Jasper verlangend naar het blikje met de snoepjes kijkt.
“Pak maar, hoor,” zegt mevrouw Rozebottel. “Er is genoeg. Willen jullie ook?” vraagt ze de twee passagiers aan de andere kant van het gangpad.
“Ik ben zo vrij.” De dame die Frederieke heet, buigt over het gangpad heen naar het blikje dat mevrouw Rozebottel uitnodigend omhooghoudt. “Erg lekker,” is haar commentaar nadat ze een snoepje in haar mond gestopt heeft en doet genietend even haar ogen dicht.
Intussen hebben beide kinderen een snoepje genomen en knikken elkaar tevreden toe.
“Zelf gemaakt,” zegt mevrouw Rozebottel trots. “Geheim familierecept.”
De man met de stropdas klapt zijn laptop dicht en zucht eens diep. “Zo kan ik niet werken,” moppert hij. “Kom maar op met zo’n snoepje.” Het klinkt niet erg vriendelijk, maar mevrouw Rozebottel antwoordt vrolijk: “U heeft een extra groot snoepje nodig. Hier! Pak maar.”
Dan is het een tijdje stil en iedereen lijkt in gedachten verdiept te zijn.
°°°°°
Opeens slaakt de dame die Frederieke heet een zachte kreet: “Oh! Kijk nou eens! Wat is dat?” Haar wijsvinger is op mevrouw Rozebottel gericht, om precies te zijn op haar hoedje. De hond komt weer onder de bank tevoorschijn en kwispelt met zijn staart. “Rustig maar, Felix,” mompelt Frederieke. “Rustig maar. Die doet niks, hoor.”
Jasper en Jasmijn zijn beiden opgestaan. “Daar zit een muis op uw hoed,” fluistert Jasmijn en klautert boven op haar zitplaats.
Jasper is weer gaan zitten. “Cool!” zegt hij enthousiast. “Is dat uw muis? Leuk. Supercool. Ik wou altijd al zo’n muis hebben, maar dat vindt mama niet goed. Zij houdt niet zo van muizen.”
“Ik ook niet,” fluistert Jasmijn. Ze gaat echter weer zitten en fluistert: “Ik heb liever een hond. Maar dat vindt mama ook niet goed. We hebben geen tuin, dus dat is niet zo leuk voor een hond. Maar ja, ik had er toch graag een…” Haar stem wordt zachter en ze neemt nog een snoepje.
“Flipje!” roept mevrouw Rozebottel nu streng. “We hadden toch afgesproken dat je braaf tussen de roosjes zou blijven zitten. Wat doe je daarboven?”
Terwijl ze schuin omhoog probeert te kijken en met haar hand naar het vilthoedje tast, is een kleine grijze muis via de rand van de vilthoed op haar linkerschouder geland. Daarna springt het muisje flink bovenop de rieten mand en vandaaruit met een fikse sprong op de knie van Jasper.
“Cool!” roept deze uit en houdt zijn rechterhand met de handpalm omhoog. “Kom maar,” lokt hij de muis en beweegt zijn vingers heen en weer.
Maar de muis heeft andere plannen. De kleine kraaloogjes dwalen in het rond en nemen de man met de laptop in het vizier. Hup! Het beestje springt op de grond en rent tussen de benen door over het gangpad naar de man in het grijze pak.
“Ooooh,” zegt Jasper teleurgesteld.
“Flipje!” roept mevrouw Rozebottel.
“Hij is tóch wel leuk,” fluistert Jasmijn.
“Kalm maar, Felix,” maant Frederieke haar hond die onrustig met zijn staart kwispelt.
“Wat krijgen we nou?” is de verbaasde uitroep van de man in het grijze kostuum, want de muis is op zijn laptop beland en blijft daar kalm zitten. “Heet hij écht Flipje?” wil hij van mevrouw Rozebottel weten. Als deze instemmend knikt, wrijft de man nadenkend over zijn neus en fronst zijn wenkbrauwen. Even lijkt het erop dat hij kwaad wil worden en de muis weg wil jagen. Maar dan krijgen zijn ogen een zachte uitdrukking, alsof hij zich aan iets herinnert. Hij schraapt zijn keel en zegt: “Hallo, Flipje. Ik ben meneer van Dam. Maar je mag ook Jonathan zeggen. Of piepen. Aangenaam.”
“Volgens mij vindt hij u leuk,” meent mevrouw Rozebottel. “Hij is anders tamelijk eenkennig. Ik ben verbaasd. Had u vroeger soms muizen? Toen u klein was?”
“Inderdaad,” antwoordt de man die Jonathan van Dam heet. “Lang geleden…”
“Ik zou ook graag een muis willen hebben,” zegt Jasper een tikje jaloers.
“U bent definitief een muizenman,” verklaart mevrouw Rozebottel. “Zoiets voelt Flipje meteen. Dat kun je zó zien. En jij,” wendt ze zich tot Jasper, “jij bent het type voor een eekhoorntje. Jaja...” Nadenkend kijkt ze Jasper aan. “Een eekhoornjongen.”
“Jij vindt eekhoorntjes toch altijd zo leuk, Jasper.” Jasmijn heeft hem een fikse por met haar ellenboog gegeven. “Mijn grote broer houdt inderdaad van eekhoorntjes, mevrouw Rozebottel. Maar ja, die wil onze mama ook niet in huis hebben. Niks aan te doen.”
“Eekhoorntjes hebben een tuin nodig, of een park, met heel veel bomen…” begint mevrouw Rozebottel uit te leggen. Maar een fikse knal laat haar verstommen en ze doet het blikje terug in de rieten mand. Dan staat ze op, neemt haar mand en gaat naar de chauffeur. “Wat is er aan de hand, Sjaak?” vraagt ze beleefd.
“Het gebruikelijke, u weet wel,” antwoordt deze.
“Prima.” Mevrouw Rozebottel knikt begrijpend en gaat in het midden van het gangpad staan.
“We hebben een panne. De bus rijdt niet verder,” verkondigt ze gelaten.
“Wat nu?” vraagt Jonathan en zijn voorhoofd krijgt rimpels.
“Ja, wat nu?” echoot Frederieke bezorgd.
“Spannend, hè,” meent Jasmijn.
Jasper haalt zijn schouders op.
En Felix laat een korte blaf horen.
Flipje de muis springt van de laptop, rent naar voren naar de chauffeur en na een fikse aanloop belandt hij op het stuur van de bus.
“Hij wil rijden,” giechelt Jasmijn die de muis gevolgd is en blijkbaar helemaal geen angst meer voor het diertje heeft. “Volgens mij is het een slimme muis. Haha.”
“We hebben een slimme muis in de bus,” lacht nu ook chauffeur Sjaak en wrijft verstolen over zijn voorhoofd.
Dan springt de muis met een sierlijke bocht over het dashboard en gaat tenslotte op de kaartlezer zitten. De kraaloogjes glinsteren en het is overduidelijk dat het beestje veel plezier heeft.
“Het is altijd hetzelfde met jou,” zegt mevrouw Rozebottel verwijtend. Ze pakt Flipje voorzichtig beet en zet hem kalmpjes op haar ene schouder. Ze geeft de chauffeur een teken en hij opent de deur. Voordat ze de treden naar beneden gaat, kijkt ze over haar schouder naar haar medepassagiers en roept: “Volg mij maar!”
De vier mensen, twee grote en twee kleine, kijken elkaar besluiteloos aan.
Chauffeur Sjaak haalt zijn schouders op. “De reparatie kan een tijdje duren,” is alles wat hij zegt.
En dan…
Dan volgen ze allemaal de bonte vrouw naar buiten.
°°°°°
ONDERWEG MET MEVROUW ROZEBOTTEL
Een wonderbaarlijk verhaal in vier delen.
Deel twee: EEN HEEL LEUKE HOND
“Daar staan we dan,” zucht de oude dame die Frederieke heet, bukt zich en maakt haar hond los van de lijn. “Spring maar wat rond, Felix,” zegt ze. “Maar blijf in de buurt, hoor je me?”
Ze staan met z’n allen aan de rand van de weg, langs een weiland waarin een paar bevroren koeienvlaaien hen verlaten aankijken. Het is een mistige ochtend in december en een koude windvlaag streelt hun hoofden. Frederieke rilt een beetje en mevrouw Rozebottel haalt een lichtblauwe sjaal uit haar rieten mand.
“Hier, Frederieke, voor jou.”
“Oh! Dank u wél!” zegt deze verbluft en wikkelt de warme sjaal dankbaar om haar hals. ”Net wat ik nodig had en zo passend van kleur bij mijn jas.”
“Heeft nóg iemand wat nodig?” wil mevrouw Rozebottel opgewekt weten. “Ik heb handschoenen, sjaals, oorwarmers, theemutsen, eierdopjes, zakdoeken…”
“Ik kan wel een zakdoek gebruiken,” meent meneer Jonathan van Dam. Hij niest twee keer en zoekt in de zakken van zijn jas naar een zakdoek. “Ik heb de mijne thuis laten liggen.”
Jasmijn beweegt haar vingers en zegt aan Jasper: “Ik heb mijn handschoenen vergeten. Jij ook?”
Jasper haalt zijn schouders op. “Mmmm,” bromt hij.
“Geen probleem!” zegt mevrouw Rozebottel en laat haar hand in de rieten mand verdwijnen.
“U heeft wél veel in die mand meegenomen. Neemt u altijd zoveel mee?” wil Jasmijn weten. “Hebt u ook handschoenen?”
“Momentje. Ik moet mij concentreren en even zoeken. Diep ademhalen en in stilte tot zeven tellen. Dat helpt altijd,” zegt mevrouw Rozebottel en sluit haar ogen.
“Goed zo, gelukt.” Tevreden haalt ze de gewenste spullen uit haar mand.
°°°°°
Nadat mevrouw Rozebottel handschoenen, zakdoeken en voor Frederieke ook nog oorwarmers verdeeld heeft, klapt ze de deksel van de rieten mand dicht en neuriet tevreden een liedje.
“Waar zijn we hier eigenlijk?” wil meneer Jonathan van Dam weten en hangt de tas met de laptop over zijn schouder. “Ik zou intussen in mijn kantoor moeten zijn. Ik heb een belangrijke bespreking en die wil ik liever niet missen.”
“Ja, dat is ook heel onbeleefd,” vindt Frederieke. “Zomaar wegblijven. Wat voor een bespreking is dat, als ik vragen mag, meneer van Dam?”
“U mag mij gerust Jonathan noemen. Zeker nu ik weet dat u Frederieke heet. Net als mijn oma vroeger. Ze is vijf jaar geleden overleden en ik mis haar nog steeds, wat doe je eraan?” Een tikje onbeholpen wrijft Jonathan over zijn neus. Dat doet hij blijkbaar graag als hij een beetje verlegen is.
“Geliefde mensen die heengaan, zijn altijd bij je, dat weet je toch?” De oude dame kijkt hem vriendelijk aan.
“Jaaaa…” zegt Jonathan aarzelend. Hij heeft zijn stropdas intussen helemaal losgemaakt en stopt hem in een zak van zijn grijze jas. “Zo’n vervelend ding, dat zouden we moeten afschaffen,” mompelt hij. En dan: “De bespreking die ik heb, of hoopte te hebben, heeft te maken met een nieuw computerprogramma. Mijn team en ik gaan brainstormen en dan…”
“Beenstromen!” roept Jasper die tot dan gezwegen heeft. “Wat is dat voor een gek woord!”
“Ik vind het ook een beetje gek,” zegt zijn zusje zachtjes.
“Brrrrainstormen,” antwoordt Jonathan lachend en laat de r’s rollen.
“Laat mij dat even uitleggen aan deze kinderen,” mengt mevrouw Rozebottel zich in het gesprek. En dan declameert ze: “Brainstormen betekent het verzamelen van zoveel mogelijk ideeën, vaak in groepsverband, om een probleem op te lossen of een onderwerp te verkennen, zonder daarbij direct kritiek te uiten. Het is een creatieve techniek waarbij de focus ligt op kwantiteit, spontaniteit en vrijheid van denken, met het doel om tot nieuwe inzichten te komen.”
“Ik sta paf,” meent Jonathan. “Beter kan ik het echt niet zeggen. Bravo!”
“Dankjewel,” knikt mevrouw Rozebottel waardig en buigt elegant het hoofd, waardoor haar vilthoed naar beneden dreigt te glijden.
Aangezien de twee kinderen haar verward aankijken, zegt ze: “Brainstormen betekent dus dat je samen iets leuks gaat verzinnen.”
“Zég dat dan!” bromt Jasper.
“Oh,” zegt zijn zusje. “Dat klinkt leuk.”
“Terug naar de roosjes, Flipje,” commandeert mevrouw Rozebottel dan en de muis springt flink van haar schouder op de vilthoed en verstopt zich tussen de roosjes. “Dat is dat,” zegt ze voldaan. “En nu nog een keer: Vólg mij!”
“Waarnaartoe?” willen Jasper en Jasmijn als uit een mond weten.
“En waar zijn we hier eigenlijk?” herhaalt Jonathan zijn vraag van voorheen.
“Ergens tussen twee dorpen, zo’n beetje in niemandsland,” zegt mevrouw Rozebottel onbekommerd. “Maar…,” ze maakt een spannende pauze, “ik woon hier vlakbij in de buurt en ik neem jullie mee naar mijn huisje. Hoe vinden jullie dat?”
“Kras!” meent Jasper. Dan snuift hij diep door zijn neus en meent kritisch: “Dan is het geen niemandsland. Want ú woont er toch?”
“Je hebt gelijk, jongeman. Je hebt helemaal gelijk. Hoe oud ben jij of mag ik dat niet vragen?”
“Hij is elf jaar en ik ben zeven jaar,” verklapt Jasmijn en streelt Felix die teruggekomen is en aan haar voeten is gaan liggen. “Ik vind hem heel leuk. En ik geloof dat hij mij ook aardig vindt.”
“Waf!” blaft Felix.
“Gaan jullie gerust met mevrouw mee. Ik repareer intussen de bus,” zegt Sjaak die aan de zijkant van de bus een klep geopend heeft en met een zaklamp bezig is.
“Duurt het lang?” wil Jonathan weten.
“Hmmm… moeilijk te zeggen,” meent de buschauffeur en krabt zich achter een oor. “Ik reken met een uurtje, misschien ook anderhalf, wie kan het zeggen.”
“Vooruit dan maar,” zucht Jonathan en biedt mevrouw Rozebottel zijn arm aan, die zij dankbaar aanneemt.
“Heel attent van u, dank u wel. Ik heb de foute schoenen aan. De elegante schoenen met het hakje. Ik had mijn laarzen moeten aantrekken, of mijn wandelschoenen. Het is wat modderig hier en we lopen dwars door een weiland en dan nog een eindje door het bos. Ik ben tamelijk overhaast vertrokken vanochtend. Dank u wel,” zegt ze nog eens dankbaar en het hoedje op haar hoofd wipt dankbaar mee.
“Gelukkig heb ik mijn gele laarzen aan,” lacht Jasmijn en huppelt zomaar door een flinke plas heen. “Het zijn mijn lievelingslaarzen.”
“Benijdenswaardig,” vindt Frederieke, die ongerust haar witte leren laarsjes bekijkt. “Ik moest zo nodig laarsjes aantrekken die bij de witte kraag passen. Nou ja, in ieder geval zijn ze stevig en dat is het belangrijkste. En thuis heb ik gelukkig schoencrème.”
“Schoencrème?” herhaalt Jasmijn verbaasd. “Wat is dat? Is dat een crème die schoenen lekker vinden? En laarsjes ook?”
“Maar, kindje. Weet je dat niet? Dat is een soort was om schoenen van leer te onderhouden. Te poetsen. Schoon te maken. Snap je?”
“Dat hebben wij thuis niet,” meent Jasmijn na enig nadenken. Dan klaart haar smal gezichtje op. “Maar puddingcrème hebben we wél. En dat is erg lekker.”
Dan volgen ze mevrouw Rozebottel die kordaat aan Jonathans arm vooruitloopt en er stevig de pas in zet. “Niet treuzelen!” roept ze opgewekt. “De thee wordt anders koud. En de rozebottelsiroop ook.”
°°°°°
“Waarom zijn jullie niet op school?” wil Frederieke die naast Jasmijn loopt na een poosje weten. “Hebben jullie een vrije dag?”
“Eh…” aarzelt Jasmijn die voorzichtig naar de hand van Frederieke tast.
“Wij spijbelen vandaag,” komt het triomfantelijk van Jasper die achter hen loopt en de vraag gehoord heeft.
“Zozo… spijbelen,” zegt Frederieke die intussen de kleine hand van het meisje in de hare genomen heeft en dat heel prettig vindt. “Dat vind ik echt dapper, hoor. Dat durfde ik vroeger nooit. Ik was altijd zo braaf. Och ja, zo was dat indertijd. Ik had ook steeds twee vlechten met strikken erin toen ik zo oud was als jij, Jasmijn. Ik bedoel zo jóng als jij,” verbetert ze zichzelf.
“Strikken in het haar hebben lijkt mij heel leuk,” zegt Jasmijn zachtjes en trekt aan een paar blonde haarpieken die onder haar muts tevoorschijn komen. “Oh! Kijk nou eens wat Felix doet! Hij speelt met de bladeren!” roept ze uit en maakt een paar danspassen van plezier.
Ze laat de hand van Frederieke los, rent vooruit en gooit een paar bladeren naar Felix, die meteen luid blaft en vrolijk rondspringt. “Ik zou elke dag wel met hem willen spelen!” roept Jasmijn en haar ogen stralen. “Het is een heel leuke hond!”
Frederieke kijkt haar nadenkend achterna.
“Komen jullie?” roept mevrouw Rozebottel en wijst in de verte. “Kijk daar! Achter die twee bomen ligt mijn huisje. Wélkom!”
“Welkom,” herhaalt Jasmijn die teruggekomen is en de hand van Frederieke opnieuw gegrepen heeft. “Welkom.” Ze fluistert het bijna en zegt vertrouwelijk aan de oude dame naast haar: “Ik vind welkom een leuk woord en dit een heel leuk uitstapje. U ook?”
“Héél leuk,” bevestigt Frederieke en aait even over de muts van het meisje.
“Zijn we er bijna?” wil Jasper weten. “Dat gestamp door de modder vind ik maar niks. En waar gaan we eigenlijk naartoe? Naar het huis van die gekke vrouw?”
“Psst,” zegt Jasmijn haastig en draait zich naar hem om. “Zo meteen hoort ze je nog.”
“Pfff,” doet Jasper onverschillig.
“En ik vind haar niet gek,” meent Jasmijn. “Nou ja, misschien een klein beetje. Maar ik vind haar ook leuk. Een beetje gek leuk.”
“Een beetje gek leuk,” lacht Frederieke. “Ik vind haar vooral aardig. En het is toch heel gastvrij van haar dat ze ons bij haar thuis uitnodigt. Vind je niet?” vraagt ze Jasper.
Hij haalt zijn schouders op, trekt de muts wat dieper over zijn oren en schopt een paar bladeren voor zich uit.
En dan zijn ze aan de bomen voorbij gelopen en staan verbaasd stil.
°°°°°
ONDERWEG MET MEVROUW ROZEBOTTEL
Een wonderbaarlijk verhaal in vier delen.
Deel drie: EEN SNEEUWMAN WIL OOK WAT
“Dat is geen huisje, dat is een paddenstoel!” mort Jasper en stampt een paar keer op de grond.
“Niet zeuren, jongeman.” Jonathan is naast hem gaan staan en tikt op zijn schouder. “Sommige mensen wonen nu eenmaal in ongewone… eh… dingen en dan is dat hun huisje.”
Jasper haalt zijn schouders op. “Zal wel,” moppert hij.
Mevrouw Rozebottel heeft intussen de deur van een huisje dat de vorm van een grote houten paddenstoel heeft, geopend en strekt uitnodigend een arm uit. “Welkom in mijn fleurige huisje.”
En fleurig is deze paddenstoel inderdaad. Op een open plek in het bos staat zijn brede ronde houten steel in een zachtgele kleur te stralen. In het midden van de steel is een groene deur te zien, met aan weerszijden daarvan twee ramen die op hun vensterbank potten met bloeiend wintergroen hebben. Rode besjes, gele besjes, zelfs een paar blauwe besjes sturen knipoogjes naar het onverwachte bezoek.
Op het platte rode dak met de witte stippen staat parmantig een kleine witte schoorsteen, waaruit een rookpluimpje in de grijze hemel omhoogstijgt. Een paar struiken staan als trouwe wachters rondom dit wonderlijke huisje en laten de weinige bladeren die ze nog hebben ritselen, voordat ze op de koude mossige bodem vallen.
Even staan ze met z’n allen alleen maar te staren, totdat Frederieke aan haar dot voelt en omhoogkijkt: “Ik heb een sneeuwvlok gevoeld. Voelen jullie het ook?”
“Ja!” roept Jasmijn. “Ik heb een sneeuwvlok op mijn neus.” Ze trekt haar neus omhoog en lacht: “Felix heeft ook een sneeuwvlok op zijn neus. Kijk maar!”
“Laten we naar binnen gaan,” stelt Jonathan voor en geeft Jasper een klein vriendschappelijk duwtje in zijn rug. “Kom mee. En vertel mij binnen eens waarom jullie spijbelen. Ik heb dat namelijk voorheen gehoord en het interesseert me. Ik heb ook vaak gespijbeld, moet je weten. Ik deed het altijd als ik tijd voor mezelf nodig had. En dat was best vaak,” voegt hij er met een ondeugende lach aan toe.
Jasper kijkt de man met grote ogen aan. “Heb jij… eh u… ook vaak gespijbeld?”
“Jazeker,” zegt Jonathan met klem. “Héél vaak zelfs. En je mag gerust jij tegen mij zeggen. Zó oud ben ik nog niet, hoor. Of zie je bij mij al grijze haren?” Met een lach buigt hij zijn hoofd en Jasper bekijkt hem opeens aandachtig.
“Ik zie twee héél kleine grijze strepen. Dáár! Hij wijst aan weerszijden van Jonathans gezicht. “Bij jouw oren. Mijn vader had al veel meer grijze haren.” Dan zwijgt hij en stapt snel naar binnen, aan mevrouw Rozebottel voorbij, die nog steeds uitnodigend bij de deur staat.
Jonathan volgt hem, terwijl Frederieke Jasmijn wenkt. Het meisje is stil blijven staan om Felix over zijn snuit te wrijven. “Je neus is helemaal nat van de sneeuwvlokken,” hoort Frederieke haar zeggen.
“Welkom, welkom,” zingt mevrouw Rozebottel.
Wanneer de vier reizigers en de hond binnen zijn, sluit ze de deur en haalt diep adem. “Goed zo,” praat ze met zichzelf. “Goed zo. Alles komt goed, ik weet het.”
°°°°°
“Thee?” vraagt mevrouw Rozebottel terwijl ze haar vilten hoedje op het aanrecht legt. Ze schudt haar rode haren waar hier en daar zilverwitte draden doorheen dwarrelen.
Ze zitten met z’n allen in een gezellige keuken aan een ronde tafel met een roze gehaakt kleedje. “Oh, Kitty, daar ben je. Waar was je gebleven?” onderbreekt ze zichzelf. “Mijn poes,” legt ze haar bezoek uit. “Of eigenlijk niet echt mijn poes. Soms is ze er en soms niet. ’t Is een vrijbuiter, net als ik. Ja, ga maar onder de tafel liggen,” zegt ze aan de poes. “Felix is lief, hij doet jou niets.”
Op dat moment springt Flipje de muis met een grote sprong vanaf het vilten hoedje op het aanrecht, glipt vliegensvlug achter de gootsteen door en is verdwenen.
“Hij is niet zo’n fan van Kitty,” legt mevrouw Rozebottel uit. “Als de poes er is, verdwijnt hij liever in een van zijn muizenholletjes.”
Ze houdt een glazen karaf omhoog. “Waar was ik gebleven? Oh, ja. Thee? Of toch liever mijn zelfgemaakte warme rozebottelsiroop?”
Afgezien van Jasper willen ze allen de siroop proeven. “Heeft u ook Cola, of Red Bull?” wil hij weten.
Mevrouw Rozebottel knippert met haar ogen. “Van Cola heb ik wel eens gehoord. Maar wat is Red Bull?”
“Laat maar zitten,” mompelt Jasper, rolt met zijn ogen en neemt gelaten een beker met siroop. Hij proeft voorzichtig en na een paar slokken klaart zijn ietwat chagrijnig gezicht op. “Cool,” mompelt hij.
“Had je niet gedacht, hè?” zegt mevrouw Rozebottel voldaan en heft haar beker. “Proost, beste mensen. Op deze mooie ochtend in december, waarop wij zomaar met z’n allen en geheel onverwacht aan mijn tafel zitten. Ik vind het een bijzondere dag. Nietwaar, Frederieke?” vraagt ze dan aan de dame die naast haar zit en kijkt haar afwachtend aan.
“Eh… ja… heel bijzonder,” zegt deze en zet de beker waaruit ze net gedronken heeft op de tafel.
“En?” vraagt mevrouw Rozebottel opmonterend.
“Tja… eh… ik ben vandaag jarig,” bekent Frederieke en kijkt in de gezichten om haar heen. “Vandaag is mijn tachtigste verjaardag. Tja…”
“Wat leuk,” zegt Jasmijn die aan de andere kant van de oude dame zit. “Proficiat! En waar wilde u dan naartoe? Wilde u de verjaardag met familie vieren? Of met vrienden en vriendinnen?”
“Nee.” Frederieke schudt het hoofd en uit haar dot springen een paar grijze haren die vrolijk langs haar gezicht dansen. “Nee.”
Omdat de anderen zwijgen, zegt ze: “Ik wilde gewoon wat rondreizen, samen met Felix. Ik ben helemaal alleen. Tja, al heel lang alleen. En vandaag dacht ik dat ik mijzelf een cadeautje geef door zomaar in een bus te stappen en wat rond te reizen en af te wachten wat er gaat gebeuren. Tja, zo is dat…”
“Nu bent u niet alleen,” zegt Jonathan die glanzende ogen gekregen heeft en aan zijn oma denkt. Hij legt over de tafel heen zijn hand op Frederiekes hand.
“Nee, hoor,” fluistert Jasmijn.
“Kras,” meent Jasper.
“Laat ik nou net vanochtend een cake gebakken hebben,” verkondigt mevrouw Rozebottel, staat vlot op en zet even later een heel lekker ruikende chocoladecake in het midden van de tafel.
“Alsof u wist, dat u bezoek zou krijgen,” meent Jasmijn en klapt in haar handen.
Mevrouw Rozebottel knijpt een oog dicht en lacht olijk.
En dan zingen ze met z’n allen: “Lang zal Frederieke leven!”
°°°°°
“Kijk eens naar buiten!” roept Jasmijn wanneer ze van de cake genoten hebben en Felix een hondenkoekje gekregen heeft dat mevrouw Rozebottel uit haar rieten mand getoverd heeft. “Kijk nou, allemaal! Het sneeuwt nog steeds! Het is helemaal wit! Ik wil naar buiten! Een sneeuwman bouwen!”
Voordat iemand wat kan zeggen, heeft ze haar jas aangetrokken, de muts, de sjaal, de handschoenen gepakt en is naar buiten gerend. Kitty de kat is samen met haar door de deur geglipt en rent haar achterna.
“Mijn zusje is echt helemaal gek op sneeuw,” meent Jasper. Hij probeert stoer te klinken, maar de drie grote mensen merken dat hij stil glimlacht. Hij slikt en wrijft in zijn ogen. “Onze papa bouwde vroeger ook sneeuwmannen met ons. Nu niet meer. Hij is dood.”
De drie grote mensen zwijgen, maar het is een mooi zwijgen en Jasper merkt dat drie paar ogen hem warm aankijken. “Vandaag is het precies een jaar geleden dat hij gestorven is,” zegt hij een beetje schor en snuift hard door zijn neus. Een jaar… En toen wilden Jasmijn en ik niet naar school. Nee, dat ging vandaag niet. En daarom wilden we in een bus stappen en gewoon wat rondreizen. Net als u.” Over de tafel heen kijkt hij Frederieke aan.
“Ach, jongen,” zegt deze zachtjes.
“Ja…” Jasper wrijft opnieuw in zijn ogen.
“Okay,” zegt hij, staat op en drinkt nog snel zijn beker leeg. “Een sneeuwman wil ook wat. En ik weet precies wát. Dat was namelijk steeds papa’s aandeel in het bouwen van de sneeuwman. En nu doe ík het.” Hij pakt zijn bruine sjaal en zijn bruine muts en gaat naar buiten.
Door het raam zien de anderen hoe hij zijn zusje broederlijk op haar hoofd klopt en zijn sjaal om de sneeuwman drapeert. Tenslotte zet hij de muts op het witte hoofd en dan is de sneeuwman klaar.
De drie grote mensen kijken naar het winters tafereel en zwijgen.
Het geluid van een tikkende klok is te horen en de stilte ligt als een suikerlaagje op de resten van de chocoladecake.
Jonathan heeft de stropdas uit zijn jaszak genomen en propt hem in elkaar.
Frederieke heeft een brok in haar keel en streelt gedachteloos Felix die op een nieuw hondenkoekje wacht.
Mevrouw Rozebottel likt nadenkend een vinger af waar chocolade aan kleeft.
“Jonathan,” doorbreekt ze dan de stilte. “Jonathan, had jij vandaag zin om naar je werk te gaan?” Ze kijkt hem met haar blauwe ogen rustig aan.
“Hoe bedoelt u?” vraagt Jonathan en wrijft over zijn neus.
“Ga jij graag naar je werk?” wil mevrouw Rozebottel weten.
Jonathan gaat rechtop zitten en speelt met zijn gebaksvorkje waar nog een kruimel chocolade aan kleeft. Hij steekt het in zijn mond en zijn voorhoofd krijgt rimpels.
“Nu u het zegt,” begint hij en wrijft opnieuw over zijn neus, “nee, ik ga niet zo graag naar mijn werk.” Hij haalt diep adem. “In feite vind ik er niks aan en toen ik vandaag in de bus stapte, dacht ik dat ik het liefste gewoon wat wilde rondreizen en, eh…”
“Net als wij dus,” onderbreekt Frederieke hem, lacht voluit en slaat dan haar hand voor de mond. “Pardon. Ik wilde je niet uitlachen. Dat is onbeleefd. Pardon.”
“Nee, hoor.” Jonathan lacht nu ook hartelijk.
“Een bus met vier mensen die het liefst gewoon wat willen rondreizen, zonder doel,” meent Frederieke.
“De weg is het doel,” zegt mevrouw Rozebottel zachtjes. Maar voordat ze verder kan spreken, horen ze een klokje klingelen: Ding ding ding dong. En nog eens: Ding ding ding dong.
“Oh!” Mevrouw Rozebottel schiet overeind en schraapt haar keel. “Ik merk dat we langzaam moeten opstappen. Sjaak wacht zeker al op ons.”
Ze pakt het vilten hoedje van het aanrecht en zet het op haar hoofd. “Geen muizenkwaad uithalen als ik weg ben, Flipje!” roept ze in de richting van de gootsteen.
Dan pakt ze de rest van de cake in een papieren zakje en met de woorden: “Dan kunt u thuis nog wat nagenieten,” duwt ze het Frederieke in de hand.
Ze opent de deur en Jonathan gaat als eerste naar buiten. “Wat krijgen we nou!” roept hij verbaasd.
°°°°°
ONDERWEG MET MEVROUW ROZEBOTTEL
Een wonderbaarlijk verhaal in vier delen.
Deel vier: HALLO! ZEGT DE EEKHOORN
“Pssst,” waarschuwt Jasper en legt een vinger op zijn mond als hij de drie grote mensen ziet die naar buiten gekomen zijn. “Psst,” herhaalt hij.
En dan zien ze het allemaal. Vanachter een boomstam kijkt een eekhoorntje hen ondeugend aan.
Jasper loopt langzaam naar het beestje toe.
“Kom, kom, ik doe je niets,” horen ze hem zeggen.
“Wat spannend,” fluistert Jasmijn.
“Een eekhoornjongen, ik dacht het al,” knikt mevrouw Rozebottel tevreden.
“Psst.” Jonathan legt een vinger op zijn mond en gespannen blijven ze kijken wat de eekhoorn zal gaan doen.
Ze zien hoe Jasper een arm uitstrekt en zijn hand met de handpalm omhooghoudt.
Mevrouw Rozebottel haalt een paar beukennootjes uit haar rieten mand en loopt voorzichtig naar Jasper toe. “Leg die op je hand,” fluistert ze en geeft hem de nootjes. Zonder geluid te maken legt Jasper de nootjes in zijn hand en wacht af wat het beestje gaat doen.
“Prima,” prijst mevrouw Rozebottel zachtjes. “Je doet het helemaal goed. Prima.”
En dan… dan roetsjt het beestje heel vlug langs de boomstam naar beneden en landt met een paar sprongetjes voor Jaspers voeten.
En dan… dan klautert de eekhoorn langs Jaspers broekspijp omhoog, kruipt schuin over zijn rug en gaat zomaar in zijn nek zitten.
Het kriebelt een beetje, maar Jasper blijft onbeweeglijk staan.
En dan… dan kruipt het beestje over Jaspers uitgestrekte arm naar zijn hand en grijpt snel een nootje. En dan nog een, en nog een.
Langzaam, heel langzaam draait Jasper zich om en loopt naar de anderen.
En het eekhoorntje blijft op zijn arm zitten.
Mevrouw Rozebottel kijkt zwijgend toe. Een eekhoornjongen, ja, ze wist het wel.
En mevrouw Rozebottel voelt een traan in haar ogen.
°°°°°
Op dat moment verliest de sneeuwman een van de takken die als arm dienen en Jasmijn schiet in de lach. “Kijk jou nou eens, ocharm, zo kun je niet blijven staan, hoor,” praat ze met de sneeuwman en steekt zorgvuldig de tak weer op de juiste plek.
“Iedereen klaar om te vertrekken?” wil mevrouw Rozebottel dan weten.
Ze verzamelt het groepje rondom zich en kijkt de een na de ander oplettend aan.
“Goed,” zegt ze na een poosje. “Heeft iemand nog wat nodig? Laarzen? Neuswarmers? Kniekousen? Een zonnebril? Doperwten?” Want mevrouw Rozebottel weet dat een stevige erwtensoep niet alleen de maag maar ook het hart verwarmt als het buiten zo koud is.
Het groepje rondom haar schudt eensgezind een ‘nee’ en dan gaan ze achter mevrouw Rozebottel aan, die haar elegante schoenen ingewisseld heeft voor turquoise rubberlaarzen met bonte vlinders erop.
Het eekhoorntje blijft in Jaspers nek zitten en kijkt nieuwsgierig om zich heen. “Ik noem hem Egid,” zegt Jasper gelukkig. Af en toe voelt hij met een hand naar achteren en streelt de staart die in zijn nek kriebelt. “Ik hoorde duidelijk hoe hij ‘hallo’ zei en naar mij toe wilde komen. Egid is een goede naam, vinden jullie dat ook?”
“Jazeker,” beaamt mevrouw Rozebottel en voelt alweer een traan in haar ogen.
Ik word sentimenteel, denkt ze bij zichzelf.
“Zou je mij nu een arm kunnen geven, Jonathan,” vraagt Frederieke bedeesd. “Ik ben een beetje moe geworden. Het is niet niks, zo’n uitstapje en zoveel verrassingen. Dat ben ik helemaal niet meer gewend. Fijn is het wél,” voegt ze eraan toe.
“Maar natuurlijk, Frederieke.” Jonathan biedt haar elegant zijn arm aan. “Een jarige job kan ik sowieso niets afslaan.”
“Mag ik je nog wat vragen?” Frederieke kijkt opzij naar de man die geduldig naast haar stapt en zijn voetstappen aan de hare aanpast.
“En dat is?” vragend kijkt Jonathan haar aan.
“Nou ja, het interesseert mij gewoon… Als je je werk niet leuk vindt… wat typte je dan zo geconcentreerd op je laptop? Vanochtend in de bus. Maar ik wil me nergens mee bemoeien… pardon… ik begrijp ook niets van computers en programma’s en dat soort dingen…”
“Frederieke,” onderbreekt Jonathan haar en blijft abrupt staan.
“Ja?” Een beetje angstig kijkt de oude dame hem aan. “Ik wil je niet beledigen, hoor. En het gaat mij ook niets aan.”
“Frederieke,” zegt Jonathan nu bijna streng. “Laat mij even wat zeggen, ja? Ik ga inderdaad niet graag naar mijn werk en ik ben al weken van plan om mijn baan op te zeggen. Tot nu toe heb ik het gewoon nog niet gedurfd.”
“Oh,” zegt Frederieke en kijkt hem verbaasd aan. “Oh,” herhaalt ze nog eens.
“Maar wat zat je dan zo te typen? In de bus bedoel ik?” wil Jasper nu ook weten, terwijl hij met een hand voelt of Egid nog op zijn plekje zit.
Jasmijn en hij hebben het gesprek gehoord en zijn ook blijven staan.
Op de achtergrond bekijkt mevrouw Rozebottel haar groepje met een fijne glimlach.
“Ja, dat…” aarzelt Jonathan. “Ja dat…” Hij staat nog steeds arm in arm met Frederieke en met zijn vrije hand wrijft hij over zijn neus. “Dat zit zo,” bekent hij dan. “Ik schrijf sprookjes.”
“Sprookjes!” roept Jasmijn uit. “Wat leuk! Ik houd van sprookjes!”
“Ja, eh… die schrijf ik dus.” Jonathan lacht verlegen, laat Frederiekes arm los en hangt de tas met de laptop die naar beneden dreigde te glijden opnieuw over zijn schouder.
“En verzin je die zelf?” wil Jasper weten.
“Natuurlijk,” zegt Jonathan.
“Kras,” zegt Jasper.
Jasmijn klapt in haar handen. “Verzin je voor mij ook eens een sprookje? Alsjeblieft, alsjeblieft,” bedelt ze. “Over een meisje en een hond, een toverhond.”
“Waf,” blaft Felix.
“En Felix wil graag de toverhond zijn,” juicht Jasmijn en gooit uitgelaten haar muts in de lucht.
Ze vangt haar muts handig op en bekijkt dan haar broer van top tot teen. “Jasper! Je hebt je muts en sjaal bij de sneeuwman achtergelaten! Oh jee, dat zal mama niet zo leuk vinden. Wat nu?”
Jasper haalt zijn schouders op. “Ik kon die arme man toch niet zonder sjaal en muts laten,” meent hij dapper, maar aan zijn ogen is te zien dat hij geschrokken is.
“Jij was helemaal afgeleid door Egid,” zegt Frederieke begrijpend. “Ik kan nieuwe spullen voor jou breien,” biedt ze meteen aan. “Ik ben heel goed in breien, al zeg ik het zelf. Je mag ook de kleuren zelf uitkiezen. Ik heb een heleboel wol en breinaalden. En heel veel tijd,” eindigt ze haar zin zachtjes. “Ik heb echt een heleboel tijd.”
“Oh ja! Dat is een goed idee!” roept Jasmijn. “We komen samen naar u toe en dan zoek jij wol uit, Jasper, en ik speel met Felix. Hoe vind je dat, Felix?”
“Waf, waf, waf,” blaft Felix.
“Maar wij weten toch niet waar u woont.” Jasper fronst zijn wenkbrauwen. “Misschien woont u heel ver van ons vandaan en dan wordt dat moeilijk.”
“Stonden jullie niet allemaal samen aan dezelfde bushalte?” mengt mevrouw Rozebottel die tot dan toe gezwegen heeft zich in het gesprek.
“Ja! Dat klopt. Wat een toeval is dat!” meent Jonathan. “Wij stonden met z’n vieren bij dezelfde bushalte.”
“En met Felix,” voegt Frederieke eraan toe.
“Ja, natuurlijk. Ik vond hem toen al leuk,” zegt Jasmijn en streelt opnieuw de hondenrug.
“Dan wonen we waarschijnlijk niet ver van elkaar vandaan,” meent Frederieke.
“Zullen we elkaar adressen opschrijven als we weer in de bus zijn?” stelt Jonathan voor. “Ik zou namelijk ook graag een muts willen hebben. Zo’n warme zelfgebreide muts. Of is dat brutaal van mij?”
“Welnee, jongen.” Frederieke klopt op zijn arm en glundert. “Ik heb een heleboel wol en heel veel tijd. En jullie mogen ook gerust je mama meenemen,” zegt ze aan Jasper en Jasmijn. “Ik heb thee en koffie en ook nog ergens een fles cola. En koekjes.”
“Nou, dan is dat geregeld,” zegt mevrouw Rozebottel opgewekt. “Maar nu graag doorlopen, beste mensen. Ik weet wel zeker dat Sjaak al op ons staat te wachten.”
°°°°°
Het sneeuwt niet meer.
De grijze lucht boven hen is als een donzen deken die rustig tussen de hemel en de aarde zweeft.
Een paar vogels vliegen krijsend boven hun hoofden en laten een oude echo achter.
Wanneer ze uit het bos komen, ligt het weiland voor hen. Het weiland dat nu bedekt is met een witte sneeuwlaag die glinstert in het licht van een zonnestraal die voorzichtig achter de grijze wolken tevoorschijn komt.
Mevrouw Rozebottel voelt alweer een traan in haar ogen. Ze weet het intussen. Dat gebeurt altijd wanneer ze blij is. Wanneer ze opgelucht is. Wanneer ze tevreden is. Alles bij elkaar.
Alles is goed, denkt ze.
Ze loopt vooruit en luistert naar de gesprekken achter haar.
“Ik woon in een huis met een heel grote tuin,” hoort ze Frederieke zeggen. “Er staan ook een paar bomen in. Eikenbomen, beukenbomen, appelbomen. En rozenstruiken heb ik ook. Ze groeien mij bijna over het hoofd, want het lukt mij niet meer om ze allemaal te snoeien.”
“Dan bent u een Doornroosje,” hoort ze Jasmijn zeggen.
“Zal ik die rozenstruiken eens komen bekijken?” klinkt de stem van Jonathan. “Dat is een hobby van me. Mijn oma had vroeger ook rozenstruiken en van haar heb ik veel geleerd.”
Ja, alles is goed, denkt mevrouw Rozebottel
°°°°°
“Volgens mij wil hij nu met jou mee naar huis,” zegt Jonathan als ze bij de bus aangekomen zijn en het eekhoorntje in Jaspers nek is blijven zitten.
“Maar wij hebben geen tuin,” zegt Jasmijn. “En dat is voor zo’n eekhoorntje niet leuk, nietwaar mevrouw Rozebottel?”
“Inderdaad,” knikt deze. “Maar Jasper zou Egid bijvoorbeeld naar Frederieke kunnen brengen. Want wij weten nu dat zij een tuin heeft met bomen.”
“Ik vind Egid een leuke naam.” Jasmijn klapt in haar handen en stopt dan haastig omdat ze bang is dat Egid van schrik wegspringt. Maar het eekhoorntje blijft rustig zitten.
“Ik vind het een goed idee,” zegt Frederieke. “Jullie komen het beste allemaal met mij mee naar mijn huis. Dan kun je Egid in de beukenboom zetten en hem elke dag bezoeken, Jasper. Kom jij ook, Jonathan? En jij, Jasmijn? En u ook, mevrouw Rozebottel?”
“Graag,” zeggen Jasmijn en Jonathan en kijken elkaar lachend aan.
“Okay,” meent Jasper, nadat hij even geaarzeld heeft. “Maar ik wil elke dag langskomen en kijken of Egid nog genoeg beukennootjes heeft. En om andere dingen te brengen die eekhoorntjes graag lusten.”
“Zaden, eikels, kastanjes, bladeren, zonnebloempitten, walnoten, hazelnoten,” begint mevrouw Rozebottel op te noemen.
Ze staan intussen met z’n allen naast de bus en worden door buschauffeur Sjaak hartelijk begroet.
“De bus is gerepareerd. Alles in orde met jullie?” wil hij gemoedelijk weten en knikt even in mevrouw Rozebottels richting die ongemerkt een duim omhoogsteekt.
“Ik kreeg net een oproep van de centrale,” zegt hij vervolgens. “Mijn dienst voor vandaag zit erop. Ik mag jullie nog terugbrengen naar jullie bushalte en dan ben ik klaar.” Hij wrijft vergenoegd in zijn handen en ziet er heel tevreden uit. “Vonden jullie het overigens niet vervelend dat we panne hadden?”
“Nee, helemaal niet,” verzekert Frederieke hem en bekijkt haar leren witte laarsjes. “Alleen mijn laarsjes hebben wat geleden maar dat geeft niet.” Ze wikkelt de lichtblauwe sjaal van haar hals en wil hem aan mevrouw Rozebottel teruggeven. Maar deze strekt afwerend beide armen uit.
“Nee, hoor. Beschouw de sjaal maar als een verjaardagscadeautje.”
“Oh, dank u wel,” zegt Frederieke verheugd.
“En nu neem ik afscheid van jullie.” Mevrouw Rozebottel grabbelt in haar rieten mand en reikt iedereen een glazen potje met rode inhoud. “Hier. Voor jullie allemaal een potje van mijn zelfgemaakte rozenbotteljam. En dit is voor jou, Sjaak,” zegt ze geeft de buschauffeur ook een potje.
“Waarom rijdt u niet met ons mee?” vraagt Jasmijn verbaasd.
“Omdat ik voor vandaag genoeg gereisd heb,” verklaart mevrouw Rozebottel. “Ik wandel nu naar huis.”
Jasmijn knikt begrijpend. “Waar wilde u eigenlijk naartoe?” wil ze dan weten.
“Och.” Mevrouw Rozebottel waait vaag met haar hand. “Gewoon wat rondreizen. Weet je, Jasmijn, soms is een doel niet nodig.”
En weer knikt Jasmijn begrijpend. “Ja,” zegt ze zachtjes en geeft mevrouw Rozebottel zomaar heel spontaan een zoen op haar wang. “Dank u wel.”
“Het was echt fijn om met u onderweg te zijn, mevrouw Rozebottel,” zegt Frederieke.
“Ja, echt fijn.” Jasmijn wil de handschoenen teruggeven, maar mevrouw Rozebottel weert ook nu af.
“Welnee, zeg. Jullie mogen alles wat ik jullie gegeven heb houden.” Ze klapt energiek de deksel van haar rieten mand dicht en zegt: “En nu vooruit! Hop! In de bus met jullie!”
Frederieke stapt als eerste in de bus. Daarna volgt Jasmijn en daarna Jasper die met een gelukkig gezicht over de rode staart van Egid streelt. Mevrouw Rozebottel geeft hem een knipoogje. Als laatste is Jonathan aan de beurt. Voordat hij instapt geeft hij mevrouw Rozebottel een hand. “Fijn dat ik u heb leren kennen,” zegt hij ernstig. “Ik denk dat ik binnenkort mijn ontslag neem.”
“Ja, dat denk ik ook,” meent mevrouw Rozebottel en schudt zijn hand. “Geen stropdassen voor jou, hè, Jonathan.” Ook hij krijgt een knipoog.
Wanneer de passagiers ingestapt zijn, tikt buschauffeur Sjaak aan een denkbeeldige pet. “Tot ziens, mevrouw Rozebottel. Al gauw, hoop ik. Hebt u morgen ook dienst?” voegt hij er zachtjes aan toe zodat de anderen hem niet horen.
“Ik weet het nog niet. Meestal word ik spontaan opgeroepen. Ik zie wel.”
“Ja, we zien wel.” De buschauffeur groet een laatste keer en dan wordt de deur gesloten.
Mevrouw Rozebottel ziet wuivende handen en lachende gezichten achter de ramen en zwaait glimlachend en een tikje weemoedig terug.
Dan kijkt ze de wegrijdende bus achterna.
‘Extra Dienst – Niet Instappen’ staat achterop de bus te lezen.
Uit de uitlaatpijp komt magische sterrenstof die een zilveren spoor achterlaat.
Mevrouw Rozebottel pinkt een traantje weg en klopt wat stof van haar violette jas. Ze voelt of het lichtgroene vilten hoedje recht op haar hoofd zit en knikt tevreden.
Dan pakt ze haar rieten mand die ze op de grond gezet had om te wuiven en neemt hem aan haar arm. Ze kijkt omhoog naar de grijze hemel en begroet het zonnetje dat nu definitief door de wolken schijnt.
Magische sterrenstof begeleidt haar wanneer ze langzaam terug naar haar vertrouwde huisje wandelt.
Ja… alles is goed.
EINDE
°°°°°
Hebben jullie ervan genoten?
Ikzelf heb genoten bij het schrijven ervan.
​
Leve de magie...